-
1 parer
parer [paaree]1 voorzien (in) ⇒ maatregelen nemen (tegen), verhelpen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 afwenden ⇒ pareren, afweren♦voorbeelden:→ plumev( se parer) zich mooi aankleden -
2 deck out
v. zich opdoffen, zich uitdossen met speciale kleren om aantrekkelijk te lijken; zich goed aankleden; zich mooi maken -
3 preen
v. gladstrijken; veren plukken (bij kip); opmaken[ prie:n]2 (zich) opknappen ⇒ (zich) mooi maken, (zich) uitdossen♦voorbeelden:¶ the team preened itself on/upon having won the match • de ploeg ging er prat op de wedstrijd te hebben gewonnen
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Нидерландский